Met de onlangs gepubliceerde Ontwerp-Nota Ruimte maakt het Rijk ruimtelijke keuzes voor 2030 en 2050, met een doorkijk naar 2100. Deze manier van ruimtelijk ordenen op nationaal niveau kent een lange traditie. In deze zevendelige serie, geschreven door architectuurhistoricus en RO-vakjournalist Marieke Berkers, brengen we die traditie in beeld. Hoe kreeg beleid ruimtelijk vorm en met welke consequenties? Leidde die tot verdiepend vervolgbeleid? Of stimuleerden ruimtelijke resultaten en maatschappelijke ontwikkelingen de overheid juist om te veranderen van richting?

Tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland

Op 13 september 1991 werd de 100.000ste inwoner van Zoetermeer geboren. Het was een gezonde jongen die 3740 gram woog en groeide als kool, aldus zijn vader in het Algemeen Dagblad. Wat ook groeide als kool, was de stad waar de jongen ter wereld kwam. In 25 jaar tijd was Zoetermeer van een bescheiden dorp aan de dijk met 10.000 inwoners, gegroeid tot overloopgebied van Den Haag met 100.000 inwoners. Een groeispurt die in 1966, met de Tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland, in gang was gezet. 
 

Voorbereidingen voor de aanleg van de wijk Palenstein. Op de voorgrond een deel van de Buurvaart en op de achtergrond de Zegwaartseweg. 1965. Stadsarchief Zoetermeer.

Alleen nog staanplaats in Nederland

Waar de Eerste Nota Ruimtelijke Ordening van 1962 inzette op spreiding van bestaansbronnen en bevolking richtte de tweede nota zich voornamelijk op het in goede banen leiden van de bevolkingsgroei. Stip op de horizon was het jaar 2000. Nederland zou dan 20 miljoen inwoners tellen, was de aanname. Het vooruitzicht was dat de agrarische sector flink zou krimpen, waardoor op het platteland de werkgelegenheid zou afnemen. Het aantal mensen dat werkte in de dienstverlening in de steden zou juist gaan toenemen. Bevolkingsgroei en verstedelijking gingen daarom hand in hand. Nederland moest ongeveer net zoveel stad bijbouwen als er al stond. Denken op nationaal niveau hoe en waar die groei plek te geven was hard nodig, want zonder beleid zouden alle dorpen en steden aan elkaar geklonterd raken. ‘Alleen nog staanplaats in Nederland,’ vatte de krant Het Vrije Volk in 1965 die naderende ramp samen. 

De Tweede nota over de ruimtelijke ordening, 1966.

"‘Alleen nog staanplaats in Nederland,’ vatte de krant Het Vrije Volk in 1965 de naderende klontering van dorpen en steden samen."

Gebundelde deconcentratie 

De Tweede nota over de ruimtelijke ordening bood een oplossing die zou voorkomen dat de Randstad zou verworden tot ‘Rampstad’. Daarbij hielden de makers van de nota rekening met ‘nieuwe verlangens’ ten aanzien van de inrichting van woongebieden. Mensen vroegen om grotere keuzemogelijkheden in typen en plaats van woningen. Ze wilden hun krappe bovenwoningen in de stad graag inruilen voor een huis met een tuin buiten de stad. Vanwege de groeiende welvaart hadden ze een eigen auto kunnen kopen. Daarmee konden ze eenvoudig forensen tussen suburbaan woongebied en werk op afstand in de stad.

De planners van toen wilden graag tegemoetkomen aan deze wensen, maar zagen ook problemen. Wat als er door deze wensen een grote uitgesmeerde huizenzee in Nederland zou ontstaan. Dat zou ten koste gaan van het open, groene landschap. Er moest enige mate van concentratie plaatsvinden om dat te voorkomen. De oplossing was inzetten op ontwikkeling van woonkernen nabij bestaande steden. Plattelandskernen die niet in de speciaal aangewezen verstedelijkingszones lagen, mochten enkel nieuwe huizen bouwen om de eigen natuurlijke groei op te kunnen vangen. Gebundelde deconcentratie, werd deze aanpak genoemd. Zoetermeer is een van de ruimtelijke resultaten van deze strategie. Deze gemeente fungeerde als het overloopgebied van buurstad Den Haag. 

Kaartje met de spreiding van de bevolkingsconcentraties in Nederland in 1960 en de mogelijke spreiding van de bevolkingsconcentraties in Nederland in 2000. Kaartmateriaal uit de Tweede nota over de ruimtelijke ordening, 1966.

Bandsteden als overloopgebied

Naast Zoetermeer werden de gemeenten Hellevoetsluis, Dordrecht en Breda aangewezen als het overloopgebied voor het zuidelijke deel van de Randstad. De drukte in de noordelijk Randstad moest worden opgevangen in de as Alkmaar, Purmerend, de zuidwesthoek van de IJsselmeerpolders en Lelystad. In Brabant plande men ook zo’n ‘stedenrij’: van Bergen op Zoom naar Breda, Tilburg, Eindhoven en Helmond. In Zuid- en Midden-Limburg reeg men Maastricht, Heerlen, Kerkrade, Sittard-Geleen, Roermond en Venlo aaneen. In Twente en Centraal Groningen was ook ruimte voor stedelijke groei. Zo ontstonden er in deze gebieden zogenaamde bandsteden: aaneengesloten zones van verstedelijking. 

"De Tweede nota over de ruimtelijke ordening bood een oplossing die zou voorkomen dat de Randstad zou verworden tot ‘Rampstad’."

Drie alternatieven voor het urbanisatiepatroon. Van boven naar beneden: voorbeeld van concentratie van het kernenpatroon, voorbeeld van deconcentratie van het kernenpatroon, voorbeeld van gebundelde deconcentratie van het kernenpatroon. Kaartmateriaal uit de Tweede nota over de ruimtelijke ordening, 1966.

Blokjeskaart

De mogelijke toekomst van een Nederland dat zich via deze aanpak ontwikkelde, werd gevat in de ‘Ruimtelijke structuurschets voor Nederland omstreeks 2000’. Deze kaart kreeg in de vakwereld de bijnaam ‘blokjeskaart’. De verstedelijking is namelijk weergegeven in vier typen ruimtelijke blokjes van elk een eigen korrelgrootte. Geplande groene, open bufferzones vormden een wezenlijk onderdeel van deze stedelijke gebieden. Zo bleef het groen onderdeel van de steden. Tussen de stedelijke agglomeraties vormde het agrarische landschap het open gebied. Ook plande men de aanleg van een stuk of tien ‘elementen van formaat’ voor de dagrecreatie. Het meest urgent was de aanleg van de recreatiegebieden die voor inwoners van de noordelijke en zuidelijke Randstad waren bedoeld, respectievelijk Spaarnwoude en midden-Delftand.

Dichtheid van de stedelijke gebieden in 1960 en rechts Dichtheid van de stedelijke gebieden naar model van 2000: de stedelijke ontwikkeling toont een bandpatroon. Kaartmateriaal uit de Tweede nota over de ruimtelijke ordening, 1966.

Nieuwe stedenbouwkundige types

In Zoetermeer ging bij het verschijnen van de nota direct de schop in de grond. Vanaf 1966 verrezen de wijken Palenstein en Driemanspolder. Inzet was om zoveel mogelijk te bouwen in hoge dichtheden, zodat de toch al schaarse open ruimte niet helemaal zou verdwijnen. Er werd daarom gekozen voor hoogbouw. Echt goed luisteren naar wat in de nota als de nieuwe woonwens werd gepresenteerd – stedelijk ‘buiten’ wonen met een tuin – deed men hier dus niet… Wel werden de daken van de onderbouw van een aantal flatgebouwen voorzien van gedeelde groene daken. Die zagen er wel wat anders uit dan de groene daken van nu. Op de Zoetermeerder groene daken werden zonneweides gerealiseerd. In bikini lekker luieren in de volle zon was de ultieme invulling van een suburbane zomerdag. Groen als schaduwgebieden in de door hittestress geteisterde steden of om de biodiversiteit te verhogen waren thema’s die toen nog niet speelden. 

Toen de hoogbouw klaar was koos Zoetermeer niettemin tóch voor een strategie die beter paste bij de actuele woonwensen van mensen. In het Structuurplan ‘68’ werden vier nieuwe woonwijken rondom een vernieuwd stadshart voorgesteld. Nu gingen de stedenbouwkundigen op zoek naar hoge dichtheden binnen laagbouw. Dat leverde een aantal bijzondere uitvindingen van nieuwe stedenbouwkundige types op. Architect Ton Alberts zorgde bijvoorbeeld met zijn project Woondekken voor dubbel grondgebruik met parkeren onder een woondek waarop woningen werden gebouwd. 

Ruimtelijke structuurschets voor Nederland omstreeks 2000, behorende bij de Tweede nota over de ruimtelijke ordening, 1966. Deze kaart wordt door vakgenoten ook aangeduid als de Blokjeskaart.

De snelle verplaatsing als verrijking van het menselijk bestaan

Infrastructureel werd Zoetermeer aangehaakt op de steden Den Haag, Delft, Rotterdam en Leiden, de steden waar bewoners uit Zoetermeer gingen werken. Er werd geïnvesteerd in nieuwe treinstations, sporen en in wegen. De verdergaande motorisering werd in de tweede nota aangemoedigd: ‘De mogelijkheid van de snelle verplaatsing van personen en goederen vormt een belangrijk sociaal en economisch gegeven, maar bovenal een verrijking van het menselijk bestaan.’ Dat beleid had ook zijn neerslag op de bestaande binnensteden. Die kenden van oudsher vaak nauwe straten en boden weinig parkeerruimte. De stad liep met het groeiende verkeer dan ook snel vast. Zaak dus om ook daar ruimte te maken voor de toen nog ‘heilige koe’. Bijvoorbeeld door grachten en singels te dempen en te herbestemmen als verkeersader. Grote binnenstedelijke parkeergarages maakte het gemakkelijk voor mensen om met hun auto tot aan de winkelstraten te geraken. 

Luchtfoto uit 1973 van Halfweg met daarachter het recreatiegebied Spaarnwoude gelegen. Beeldcollectie van het Historisch Archief Haarlemmermeer te Hoofddorp.

Monotone slaapsteden

Wie de kaart van Nederland van nu op tafel legt, ziet onmiddellijk hoe geslaagd het nationale beleid van gebundelde deconcentratie is geweest. De werkelijkheid van nu komt akelig precies overeen met het toekomstbeeld op de blokjeskaart van toen. Er is dan ook lang vastgehouden aan deze manier van verstedelijking.

Pas vanaf de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening uit 1988 werd het beleid radicaal aangepast. Voortaan keek men voor grote nieuwbouwlocaties naar de randen van bestaande steden. Precies dus op het moment dat het streefgetal van 100.000 inwoners voor Zoetermeer bijna was gehaald. Het baby’tje dat in 1991 als 100.000ste inwoner van Zoetermeer werd geboren, groeide op in een stad die onder planners niet meer gold als lichtend voorbeeld van de succesvolle moderne stad. De aanpak van gebundelde deconcentratie had zijn beste tijd gehad. Het beleid had flink wat monotone ‘slaapsteden’ opgeleverd. Door gebrek aan programma rondom werken was er in de wijken overdag niet zoveel te beleven. Het groeiende forensenverkeer deed de Nederlandse wegen steeds meer dichtslibben. De binnensteden, gericht op auto’s, boetten qua leefbaarheid steeds meer in. 

Maquette voor het ontwerp van de uitbouw van Zoetermeer. Rechts de in 1965 al bestaande wijk Dorp (gebouwd in de jaren 60). Daarachter het ontwerp van de wijk Palenstein en vooraan het ontwerp voor de wijken Driemanspolder en Meerzicht, 1965. Fotograaf: Vrijhof, J.A. Stadsarchief Zoetermeer.

1974: Groeikernen en aktievoeren

Maar zo ver zijn we nog niet. Eerst dikte de overheid, met de Derde Nota Ruimte Ordening van 1974, het beleid uit de jaren zestig nog wat verder aan. 11 steden in de overloopgebieden werden aangewezen als groeikern. Zoetermeer was er daar een van. Ook het beleid van Cityvorming nam een vlucht. Al gingen in steeds meer binnensteden bewoners zich organiseren tegen rigoureuze sloop-nieuwbouwprojecten en voor een aanpak met oog voor het bestaande erfgoed. Over groeikernen en bottom-up aktievoeren (toen nog met een k geschreven) gaat het vierde deel in deze serie. 

Twee flatgebouwen naast elkaar met tussenliggend stuk gras waar mensen liggen te zonnen.

Zonnebaden op de daktuin van de parkeergarage aan de Dunantstraat en de Van Leeuwenhoeklaan, 1972-1978. Stadsarchief Zoetermeer.

Schets en dwarsdoorsnede van woonhuizen waarbij de auto onder de grond in een garage staat.

Project Woondekken, Zoetermeer, ontworpen door architect Ton Alberts en opgeleverd in 1975. Beeld: Polytechnisch tijdschrift nr. 33 (1978).

Zicht op een stad met voorin rustige wegen en woonhuizen en daarachter flats en dorpskerken.

Zicht op de wijk Palenstein. Op de achtergrond het oude dorp en achter de Nicolaaskerk de Henri Dunantflat in de wijk Driemanspolder in aanbouw, 1970. Stadsarchief Zoetermeer.